Vrijspraak rapper bij belediging joden in raptekst
De rapper Imo werd in deze zaak vervolgd wegens belediging/discriminatie (art. 137c en e Sr.). Het gaat om belediging van:
- homoseksuelen, wegens hun homoseksuele gerichtheid, door opzettelijk beledigend in die rap/songtekst de volgende woorden te gebruiken en/of de volgende woorden heeft uitgesproken in die videoclip op youtube: “Flikkers geef ik geen hand”; en/of
- joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of levensovertuiging, door opzettelijk beledigend in die rap/songtekst de volgende woorden te gebruiken en/of de volgende woorden heeft uitgesproken in die videoclip op youtube: “Ik haat die fucking joden nog maar dan de nazi’s”;
Verdachte is werkzaam als artiest; hij maakt rapmuziek. Op 28 april 2014 heeft verdachte onder zijn artiestennaam [artiestennaam] de muziekvideo “ [naam videoclip] ” uitgebracht en op www.youtube.com geplaatst. In genoemde muziekvideo is een rappende verdachte te zien, in welke rap hij één keer zegt “Ik haat die fucking joden nog meer dan de nazi’s” en drie keer zegt “Flikkers geef ik geen hand”. Tegen deze uitlatingen van verdachte zijn vier aangiftes gedaan.
In deze zaak werd door de rechtbank Zeeland West-Brabant uitspraak gedaan op 8 december 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7768.
Toetsingskader belediging/discriminatie
De vraag die thans ter beoordeling aan de rechtbank voorligt, is of voormelde uitlatingen onder de reikwijdte van de strafbepalingen van artikel 137c of 137e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vallen. De Hoge Raad heeft met betrekking tot deze strafbepalingen in zijn jurisprudentie een toetsingskader ontwikkeld om te kunnen beoordelen in hoeverre uitlatingen strafbaar zijn. In die jurisprudentie zijn drie stappen zijn te onderscheiden:
– is de uitlating op zichzelf beledigend voor een groep mensen?
– zo ja: is de uitlating gedaan in een bepaalde context en zo ja, welke en neemt die context het beledigende karakter van de uitlating weg?
– zo ja: is de uitlating toch onnodig grievend?
De rechtbank zal hierna de aan verdachte verweten uitlatingen aan de hand van voormeld toetsingskader bespreken.
“Flikkers geef ik geen hand” geen belediging
Om te beoordelen of een uitlating beledigend is voor een groep mensen, dient een objectieve toets plaats te vinden, waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. Hierbij moet worden gekeken naar de feitelijke bewoordingen zelf en naar de samenhang met de rest van de tekst. De rechtbank is van oordeel dat de zin “flikkers geef ik geen hand” op zichzelf beschouwd beledigend zou kunnen zijn voor homoseksuelen, nu het woord flikker in het algemeen spraakgebruik wordt gebruikt als scheldwoord en als minachtende benaming voor homoseksuelen. Door te zeggen “flikkers geef ik geen hand” krijgt het geheel een extra negatieve lading. Volgens in Nederland heersende opvattingen betekent immers het niet willen geven van een hand aan een ander, dat die betreffende persoon niet wordt gerespecteerd, wordt geminacht of zelfs vies wordt gevonden.
Echter, wanneer de zin “flikkers geef ik geen hand” wordt bezien in samenhang met de rest van de raptekst en de titel van de rap (“ [naam videoclip] ”), wordt voldoende duidelijk dat met de term “flikkers” in dit geval geen homoseksuelen worden bedoeld. De rechtbank overweegt daartoe dat de rap blijkens de tekst gaat over alles zelf kunnen bereiken, over rijk worden en dat je je niets door anderen in de weg moet laten leggen. Dat met “flikkers” in dit geval, zoals verdachte heeft uitgelegd, mensen worden bedoeld die je “flashen”, zijnde mensen die achter je rug om iets doen, is, gelet op de tekst van de rap, aannemelijk geworden. Daarbij speelt een doorslaggevende rol dat in de raptekst op geen enkele wijze ondersteuning wordt gevonden dat met “flikkers” toch homoseksuelen worden bedoeld. De tekst sluit veel meer aan bij de door verdachte gegeven uitleg.
Het vorenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat de uitlating “flikkers geef ik geen hand” niet als beledigend voor een groep mensen kan worden aangemerkt en dat dus niet aan de eerste stap van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader is voldaan. Van een strafbare belediging in de zin van artikel 137c of 137e Sr is aldus geen sprake.
De uitlating “Ik haat die fucking joden nog meer dan de nazi’s”
De rechtbank stelt vast dat verdachte in één zin spreekt over zowel joden als nazi’s en daarbij aangeeft de joden nog meer te haten dan de nazi’s. Door dit te doen, legt verdachte een relatie met de historische werkelijkheid van de Holocaust. Duidelijke referenties aan die historische werkelijkheid impliceren al snel het goedkeuren daarvan en zijn reeds daardoor beledigend voor mensen van het joodse ras. Gelet hierop en op de bewoordingen zelf, is de rechtbank van oordeel dat de uitlating “Ik haat die fucking joden nog meer dan de nazi’s” op zichzelf beschouwd beledigend is voor joodse mensen.
Het betoog van verdachte dat hij bewust spreekt over “die joden” en dat hij daarmee alleen de Zionistische joden bedoelt, wordt terzijde geschoven. Uit het woord “die” blijkt niet dat hij met zijn uitlating alleen de Zionistische joden bedoelt. Uit het geheel van de tekst blijkt evenmin dat verdachte met zijn gedane uitlating enkel de Zionisten heeft willen raken. De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de eerste stap van het toetsingskader.
De volgende vraag is of de uitlating is gedaan in een bepaalde context en zo ja, welke. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de context het beledigende karakter van de uitlating wegnemen, indien de uitlating een bijdrage levert aan of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of aan een artistieke expressie.
De reikwijdte van de context wordt gevormd door verdachtes recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. Volgens het Europese Hof voor de rechten van de mens moet sprake zijn van een “pressing social need” om een meningsuiting te beperken via de strafwet. De Hoge Raad heeft aan dit criterium een verdere invulling gegeven door aan te geven dat uitlatingen niet onnodig grievend mogen zijn, zijnde de derde stap van zijn toetsingskader.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de uitlating heeft gedaan in een rap, zijnde een muziekstijl, zodat de gedane uitlating kan worden geschaard onder de paraplu van de artistieke expressie. Uitgangspunt is dan dat de uitlating in beginsel valt onder het recht van vrije meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. Of sprake is van een onnodig grievende uitlating hangt af van de omstandigheden van het geval. Het behoeft geen betoog dat de bescherming van artistieke expressie op gespannen voet kan staan met andere rechtsbelangen; kunst kan immers uitdagend en choquerend zijn wat al snel kan raken aan kwetsen, beledigen of discrimineren. In dit licht bezien, overweegt de rechtbank dat voor een rap kenmerkend is dat grove bewoordingen worden gebruikt en dat vaak sprake is van een zekere mate van overdrijving. Daar komt bij dat verdachte in zijn rapnummer “ [naam videoclip] ” zijn eigen boosheid en frustraties ten gehore brengt en dat de uitlating “Ik haat die fucking joden nog meer dan de nazi’s” slechts één keer in het nummer voorkomt en volledig op zichzelf lijkt te staan. In die zin krijgt de uitlating daarom ook minder betekenis. Een en ander tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een onnodig grievende uitlating en dat aldus de grens van artikel 10 EVRM niet is overschreden door de gedane uitlating. Van een belediging in de zin van artikel 137c of 137e Sr is dus ook hier geen sprake.