Belediging is klachtdelict
Belediging is een klachtdelict. Dit betekent dat de officier van justitie een verdachte van belediging niet mag vervolgen zonder uitdrukkelijk verzoek van de aangever daartoe. In de vorm van een klacht moet de aangever specifiek vragen om tot vervolging over te gaan.
Belediging vereist klacht
Een vervolging wegens belediging eist dat er naast een aangifte tevens een klacht wordt ingediend waarin wordt gevraagd om de verdachte te vervolgen. Wanneer de officier van justitie zonder formele klacht toch besluit tot vervolging, dient dit te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Geen klachtvereiste bij beleiging ambtenaar in functie
Anders dan bij belediging van een gewone burger, is het zo dat voor vervolging wegens belediging van een ambtenaar in functie geen klacht is vereist. Dit volgt uit artikel 269 Sr.
De in art. 269 Sr voorziene uitzondering op het vereiste voor vervolging van een klacht in geval van belediging van een ambtenaar in functie is blijkens de parlementaire geschiedenis ingegeven door de gedachte dat het algemeen belang ermee is gediend dat bepaalde ambtenaren worden gezuiverd van enige op hen geworpen blaam omdat het bestuursapparaat als zodanig anders in diskrediet dreigt te worden gebracht (Kamerstukken II, 1975-1976, 11249, nr. 6-8, p. 22)
Ratio klachtdelict
Zoals de parlementaire geschiedenis laat zien is het vereiste van de klacht bedoeld om te voorkomen dat wordt vervolgd tegen de wens van de beledigde, terwijl de indiening van de klacht aan een termijn is gebonden opdat de beledigde de verdachte het zwaard van de vervolging niet onbeperkt boven het hoofd zou kunnen houden.
De ratio van het klachtvereiste is dus dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Het bepaalde in art. 164 Sv strekt ertoe te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen.
Meerdere klachtgerechtigden
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 27 februari 1985, Stb. 115, strekkende onder meer tot wijziging van titel VII van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht, heeft de wetgever niet uitgesloten dat “in bepaalde gevallen” waarin meerdere personen gelijkelijk als klachtgerechtigden zijn aangewezen, de vervolging kan worden ingesteld indien één van hen een klacht heeft ingediend (Kamerstukken II 1983-1984, 17 337, nr. 5, blz. 5).
Het zou in strijd zijn met de ratio van het klachtvereiste indien de ene klachtgerechtigde zou kunnen bewerkstelligen dat de mogelijkheid van strafvervolging ook zou worden geopend voorzover het feit of de feiten zijn begaan ten opzichte van zijn medeslachtoffers. Met die gedachte strookt ook dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon zelf wenst dat een strafvervolging wordt ingesteld (zie o.a. ECLI:NL:HR:2004:AQ4289 tav belaging).
Herstelmogelijkheid bij formele gebreken klacht
Indien een stuk wel een aangifte bevat maar geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging inhoudt, kan niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164, eerste lid, Sv worden aangenomen. In dit laatste geval moet op grond van het onderzoek op de terechtzitting worden vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (vgl. HR 11 januari 1994, NJ 1994, 278, HR 22 april 1997, NJ 1997, 546, HR 31 maart 1998, NJ 1998, 608 en HR 27 maart 2012, LJN BV6662).
Een erg vergaande herstelvorm is die van HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 661, m.nt. Sch waarin is bepaald dat met name indien de klacht niet aan een formeel vereiste voldoet en zulks redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de politie, dit verzuim niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging, indien buiten twijfel staat dat de tot klacht gerechtigde een klacht heeft willen indienen.
Termijn indienen klacht
De termijn voor het indienen van een klacht bedraagt 3 maanden. Dit is zo geregeld in artikel 66 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr,):
“De klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.”
De reden van deze termijnbeperking is dat de beledigde de verdachte het zwaard van de vervolging niet onbeperkt boven het hoofd kan houden. Een verdachte hoeft niet steeds te blijven vrezen dat hij vervolgd zal gaan worden.