Opzet bij belediging
Voor een veroordeling van belediging is opzet nodig. De belediging moet opzettelijk zijn gedaan. De belediging moet gedaan zijn met de bedoeling om daar ruchtbaarheid aan te geven. In de jurisprudentie worden echter geen hoge eisen aan het opzet gesteld. UIt de gebruikte bewoordingen wordt meestal wel het opzet op de belediging afgeleid. Het gebruiken van scheldwoorden impliceert een opzettelijke belediging, maar er kan ook nog wel eens twijfel ontstaan over het opzet.
Voorwaardelijk opzet
Wanneer u, als verdachte, niet de bedoeling had om de ander te beledigen, kan het voorwaardelijk opzet niet worden bewezen. Vereist is immers dat u tenminste het (voorwaardelijk) opzet had om de ander in zijn eer en goede naam aan te tasten. Bewezen moet worden dat de verdachte met zijn uitlatingen bewust de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat hij de ander zou beledigen. Het gaat dus uiteindelijk om de uitleg van de bedoelingen van de verdachte.
Vrijspraak wegens ontbreken opzet bij belediging
In de jurisprudentie komen we een aantal interessante zaken tegen waarbij het opzet op de belediging volgens de rechter niet bewezen kon worden. . Wij zullen de uitspraken voor u op een rijtje zetten:
- In een ‘verzuchting’ zeggen “wat een kutwijf”
Gerechtshof Amsterdam, 2 juli 2009, LJN: BJ4779 (klach over belediging (art. 266 Sr)“(beklaagde) erkent dat hij, toen hij wegliep van de woning van klaagster, heeft gezegd: “Wat een kutwijf”. Het was duidelijk dat hij daarmee duidde op de persoon van klaagster. Hoewel (beklaagde) heeft verklaard dat hij uit frustratie tegen zichzelf sprak, heeft hij kennelijk dermate luid gesproken dat klaagster hem kon verstaan.
Het hof stelt voorop dat de uitlating “wat een kutwijf” onprofessioneel is en als beledigend kan worden ervaren. Dat dit door het politiekorps wordt erkend, blijkt uit het feit dat (beklaagde) daarvoor een reprimande heeft gekregen. Voorts heeft (beklaagdes) leidinggevende, het unithoofd van de politie te Purmerend, klaagster bij brief van 19 oktober 2006 zijn excuses aangeboden voor deze uitlating. Voor beantwoording van de vraag of deze belediging ook strafbaar is, is van belang of (beklaagde) de opzet had om klaagsters eer of goede naam te krenken. Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, nu uit de context van de door (beklaagde) gebezigde bewoordingen blijkt dat de uitlating niet voor klaagster bedoeld was, maar – uit frustratie over klaagsters houding – gericht was tot hem zelf. Het hof acht deze verklaring alleszins aannemelijk en neemt daarbij mede in aanmerking dat klaagster om voor (beklaagde) onbegrijpelijke redenen – het ging tenslotte om de oplossing van een roofoverval die kort daarvoor had plaatsgevonden – alle medewerking weigerde en wel op een zodanige wijze dat zij daarmee zonder meer de toon heeft gezet voor de latere escalatie. Dat klaagster in haar emotionele beleving van het eerste contact met de politie persoonlijke redenen zou hebben gehad om niet terstond tot medewerking bereid te zijn – de politie zou met haar eerdere aangiftes wegens tegen haar gerichte bedreigingen uit de buurt niets hebben gedaan – , is wellicht niet onbegrijpelijk, maar de irritaties daarover had zij op dat moment even ondergeschikt kunnen maken aan het belang waarvoor de politie haar hulp inriep, temeer nu (beklaagde) haar had gezegd dat hij de onderliggende kwestie later zou uitzoeken. Het beklag zal dan ook wat de belediging betreft, reeds door het ontbreken van voldoende bewijs voor het opzet, worden afgewezen.”
- In een verzuchting zeggen ‘sukkel’
Gerechtshof Den Bosch, 29 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1593
Het gaat in deze zaak om een advocaat die tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris in een verzuchting ‘sukkel’ zei nadat bleek dat de verbalisant die als getuige werd gehoord onjuiste dingen had verklaard.Hof: “Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging is voorts van belang of verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om [aangever] in zijn eer of goede naam aan te tasten. De verdachte heeft de eerste maal dat hij de uitlating heeft gedaan dit in een verzuchting en zacht gezegd. De betreffende uitlating was derhalve kennelijk niet bestemd om te worden gehoord door [aangever]. [aangever] heeft die eerste uitlating, gezien zijn verklaring, ook niet gehoord. Er zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit kan volgen dat de uitlating op een zodanige wijze is gedaan dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [aangever] die uitlating zou horen. Voor wat betreft de tweede maal dat de verdachte de uitlating heeft gedaan heeft hij slechts op de vraag van [aangever] herhaald wat hij eerder – voor zichzelf – had verzucht. Zoals het hof de verdachte ter terechtzitting heeft begrepen, heeft verdachte, toen hij antwoord gaf op de vraag wat hij had gezegd, zich niet of onvoldoende gerealiseerd dat dit antwoord door [aangever] als beledigend ervaren zou worden. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte opzettelijk [aangever] heeft beledigd. Nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het beledigen van [aangever], zal het hof verdachte vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde.” - Pannenkoek zeggen, zonder de bekendheid met omstanders
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 24 februari 2016, 20/000143-15
“Het hof overweegt dat het woord pannenkoek op zich zelf geen beledigende strekking heeft. Uitlatingen die op zich zelf niet beledigend zijn, kunnen dat karakter evenwel krijgen op grond van de context waarin die uitingen zijn gebezigd. Naar het oordeel van het hof geeft de onderhavige context waarin de uiting is gedaan geen aanleiding om verdachtes woorden als beledigend aan te merken. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van buurtbewoners op gehoorafstand en dat evenmin aannemelijk is geworden dat verdachte erop uit was om de politieagent publiekelijk te beschimpen om hem in diens gezag aan te tasten. Het hof acht daarom niet bewezen dat de verdachte het opzet had op aantasting van de eer en goede naam van de politieagent.”